Familienaam Tukkers

De naam Tukker(s) komt misschien van het woord "tuk" in het Twents, dat broekzak betekent – wellicht verwijzend naar de gewoonte om met beide handen in de broekzak over straat te gaan, hetgeen voor de stedeling boers overkwam. Tukker zou daarom een weinig vleiende beschrijving kúnnen zijn, ware het niet dat het voor Twentenaren tegenwoordig een geuzennaam is. 

In de Twentse almanak van 1963 wordt melding gemaakt van de vernoeming van Tukkers naar de kneu. In de middeleeuwen was dit een uitgesproken algemeen voorkomende broedvogel van het toen heideachtige, landelijk gebied. Hier komt het woord 'heikneuter' ofwel 'boerenpummel' vandaan. En 'heikneuter' was weer een scheldwoord voor iemand uit het (Twentse) landelijk gebied. Het is dus mogelijk dat 'Tukker' de betekenis van 'heikneuter' heeft gekregen omdat het beide synoniemen waren voor iemand uit Twente. Wat in ieder geval zeker is, is dat zelfbewuste Twentenaren (of Twenten, zoals ze zelf liever heten) vanaf het eind van de 20e eeuw werkelijk gediscussieerd hebben over de vraag of 'Tukker' niet een mooie geuzenaam voor een Twent was; tegenstanders vonden het woord te veel negatieve associaties hebben, anderen vonden dat het woord juist paste bij het regionalistische streven van na de Tweede Wereldoorlog om Twente een eigen identiteit te geven.

Verder is tukkern een Twents werkwoord, dat "kalm aan doen" of "op je gemak rondrijden" betekent. Het woord "Tukker" kan dus ook refereren aan de stereotypering dat mensen uit Twente zich niet zo snel druk maken. Het woord komt in die betekenis vaak voor in G.B. Vloedbelds Twentstalige werk "Mans Kapbaarg".

Print Friendly, PDF & Email
Share

Reacties zijn gesloten.